Henk Cornelder 1896- 1990
Een bijzonder mens: Henk Cornelder. De kinderen in de Meijhorst waar hij in een rijtjeshuis woonde tussen de jonge gezinnen haalden het niet in hun hoofd ‘je’ of ‘jij’ tegen hem te zeggen of hem bij zijn naam Henk te noemen, maar ze mochten wel bij hem aan de tafel tekenen of schilderen. Een rusteloos mens die zo verstild kan werken, met potlood. Cornelder, de tovenaar met het potlood.
Henk Cornelder wordt geboren in de wijk Meerwijk in Groesbeek. Zijn vader, uit een groot cargadoorsbedrijf start met een groot aantal vrienden een manege, op de plek waar nu in Nijmegen de Wedren is. Zijn moeder Thomasiene Adrienne Doffegnies is een “Haagse Joffer”, een Haagse school schilder. In zijn jeugd ontmoet hij veel interessante mensen zoals Pyke Koch, Toorop, Wiegersma, hij kreeg les van Lücker, kende Wiggers, Henri Leeuw, Hammes sr. en Chris Le Roy waardoor hij kennismaakte met de Plasmolense schilders. Zijn vader dwong hem in het leger te gaan tijdens de Eerste Wereldoorlog waar hij gelukkig snel werd afgekeurd als gewetensbezwaarde. Hij werd te werk gesteld bij het Rode Kruis. Tussen beide oorlogen in woonde hij in de Molen van Niehorster in Plasmolen en leerde daar behalve van Mourik, Ocker, Cox, de schilderende baron Frans van Verschuer en Julia van Verschuer ook de Cuijkse kunstenaars Wim Noordhoek, Ab Sok en Enno Brokke die er ondergedoken zaten kennen. Cornelder kende vele, vele kunstenaars.
Zijn werk is heel bijzonder. Marie van Zeggelen schreef in 1929: “hij werkt ergens in een stil vergeten hoekje[…..] verdiept zich in de fijnheid van een bloem of een blad, tekent in heiligen eerbied voor de natuur alles wat hem omringt en boeit. Zoo ontstaan deze luchtige, en tot in de kleinste onderdeel doorwerkte bloemenwonderen, die zowel voor de bloemist als de artist een geluk moeten zijn om te zien. Het potlood schijnt in zijn hand het uitverkoren materiaal te zijn om een Koninklijke Orchidee, een eenvoudig potje met cyclamen, een geestig takje met besjes te scheppen.”
Ed van Teeselink en van Velzen en Theo Elfrink organiseerden in 1966 in het Besiendershuys in Nijmegen een solotentoonstelling voor zijn 70ste verjaardag. “Niet uit een daad van eenvoudige rechtvaardigheid, maar alleen omdat wij het eenvoudig noodzakelijk vonden dat het gebeurde.” Waarna er nog meerdere tentoonstellingen volgden.
Hij was al 94 jaar toen men vond dat Cornelder naar een verzorgingshuis moest. Helemaal aangekleed in een warme winterjas, met hoed en sjaal, wachtend op een bank op zijn vervoer erheen, is hij plotseling gestorven in de armen van twee buurvrouwen.